Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Opdat ik, [24]zat zijnde, [U] dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den [25]Naam mijns Gods aantaste. 24. Dat is, vol zijnde van de bezitting van grote middelen en dartel van het overdadig misbruik derzelve. Vergelijk Deut.31:20, en Deut.32:15; Neh.9:25,26, onder vs.22. 25. Te weten door ijdel misbruik deszelven, of vals eedzweren om goed te vergaderen, of dieverij te loochenen of door murmurering tegen God omdat Hij mij met armoede bezoekt.